Gelukkige ongelukjes

Ken je dat, vooraf bedenk je fantastisch mooie combinaties; planten die met hun kleur, structuur of groeiwijze mooi bij elkaar zouden passen, maar in de praktijk pakt dat soms anders uit. Het omgedraaide komt (gelukkig) ook voor. Iets wat je totaal niet zo bedacht of bedoeld had, blijkt opeens wonderwel te werken. Ik noem het maar “gelukkige ongelukjes” want wat de natuur af en toe zelf voorstelt stem ik graag mee in.

Eén van die ongelukjes was blijkbaar (zoals ik later ontdekte) een meeverhuisd stukje wortel van de Macleaya cordata, toen ik de Phlomis russeliana een ander plekje in de tuin bezorgde. En laten al die bloemhoofden van de Phlomis, Rudbeckia, Echinops en Alliums ter plaatse, zich nu juist heel mooi aftekenen tegen een achtergrond van dat grote blauwgrijze fractal-achtige blad van de pluimpapaver. Dat blad tekent zich vervolgens weer heel mooi af tegen de groene blaadjes van Euonymus alatus compactus in de achtergrond, wiens takken bijna horizontaal groeien.

Eén van de Alliums ter plaatse is Allium giganteum ‘Globemaster’. Toen ik hem in de herfst vorig jaar plantte dacht ik alleen maar aan de grote paarse bol die zou volgen. Geen idee dat de uitgebloeide bol dezelfde kleur zou krijgen als de bloemen van de pluimpapaver. Die kleur is een merkwaardige mix tussen zalm en koraalkleur, terwijl het paars in de Allium zich dan heeft teruggetrokken tot binnenin de bol waar de bloemstengels nog een paarse gloed hebben. Super dat zo’n meeverhuisd stukje wortel tot deze combinatie kan leiden.

Plantcombinaties reiken ook vaak veel verder dan de buurplant die er direct naast staat. Zo zette ik Papaver orientale ‘Karine’ naast Sesleria nitida onder de noemer van “grote zachtroze schotels staan vast heel mooi naast dat “spiky” grijze gras”. Wat ik niet had voorzien is dat het donker bordeauxrode hart van de papaver dezelfde kleur heeft als de bloeiaren van Sanguisorba menziesii, die meters verderop staat. In al dat grijs (en paars van de akelei) valt die bordeauxrode kleur extra op. De akelei is hier overigens ook een toevoeging van de natuur. Dat heb je met die zaailingen. Ik ben er dol op, je zet één akelei in je tuin (of beter nog: meerdere verschillende, want ze kruisen heel makkelijk) en laat het zaad gewoon zijn gang gaan (of als je wil vang het op en zaai het uit). Ieder jaar wordt je weer verrast op nieuwe exemplaren (die dus door het kruisen ook een andere kleur kunnen hebben). Je kunt ze desnoods nog opnemen en verzetten als het te druk wordt op één plek.

Nog zo’n zaailing is dille (Anethum graveolens). Hij komt nooit op op plekken waar ik hem zaai, maar elders vind ik hem vaak alsnog terug. Zoals bijv. midden op het pad of onder een struik, of zoals hieronder op de vierkante cm ruimte die nog open was tussen de Heuchera ‘Brownies’ en Carex comans ‘Little Red’. Nee, dat had ik zelf niet bedacht om daar nog iets tussen te schuiven, maar blijkbaar voelt hij zich er thuis en ik kan hem geen ongelijk geven.

Wolken, pluimen en naalden

Ik had het beloofd, zodra de Stipa gigantea in bloei staat zou ik een nieuwe topic wijden aan de siergrassen. En… wat is hij mooi! Vorig jaar geplant en dit jaar voor het eerst in bloei. De halmen zijn van een ongelofelijke sierlijkheid en lijken net dunne naalden. Je moet wel geduld hebben om ze te fotograferen, want bij ieder zuchtje wind dansen de naalden op en neer. Maar als ze dan stil hangen en met het zonnetje erachter heb je gegarandeerd succes. Dit gras heeft volle zon nodig en droge voeten, zoals alle Stipa soorten het graag hebben.

Ook de eerste Stipa tenuissima begint al te bloeien. Hoewel deze een heel ander voorkomen heeft herken je toch wel de verwantschap. De sierlijkheid hebben ze in ieder geval gemeen. Ook deze bloeiaren zijn ragfijn, maar dan zo dicht op elkaar dat ze meer een zacht wuivende wolk vormen. Hij zaait zich hier goed uit. Gelukkig ook maar, want veelal krijg ik ze niet heelhuids door de natte winters heen. Voor de bloei van Stipa calamagrostis (of ook wel Achnatherum calamagrostis) moet ik nog even geduld hebben.

Koeleria glauca is wel al van de partij. Zijn stevige creme-witte pluimen steken mooi af tegen het blauwgrijze gras. Later kleuren de halmen meer naar een zandkleur. Ook deze zaaien zich goed uit en af en toe probeer ik de hoofdpol te

verjongen om de vorm er wat in te houden. Nog een trouwe grijzaard, die hier al een aantal keren de revue is gepasseerd is Helictotrichon sempervirens. Hij draagt zijn pluimen als een fontein hoog boven de grijze pol.

Tot slot nog een fijn grasje: Deschampsia flexuosa ‘Tatra Gold’. Toen ik er enkele jaren geleden naar vroeg bij de kweker, haalde hij nog een laatste exemplaar tevoorschijn, met de opmerking dat hij ze eigenlijk niet meer verkocht, omdat hij ze maar moeilijk de winter door kon krijgen. Ik heb hem toen meegenomen en sindsdien staat hij rotsvast bij mij in de tuin. Ik heb hem al vermeerderd tot 3 exemplaren. Het gras is welhaast fluor geelgroen en als hij bloeit zweeft er een wolk van fijne aartjes boven de pol. Een heel mooi grasje, waar je lang plezier van hebt. Ik denk dat ik ook maar eens naar andere Deschampsia soorten ga uitkijken, want dit smaakt naar meer. Overigens het grassenfeest is nog maar begonnen, er staat nog heel wat in aantocht, dus ik zou zeggen: wordt vervolgd…

Het goud in de tuin

Het is zeer geliefd en je hebt er altijd te weinig van,… dan heb ik het over Tijm. Tijm is echt mijn lievelingskruid. Bij het zien van de foto alleen al, komt de geur je tegemoet. Behalve de grootse geur is alles klein aan dit struikje. Kleine blaadjes en kleine bloemetjes aan kleine bolle struikjes. Mijn eerste tijmstekje kreeg ik zo’n 12 jaar geleden. Ik weet niet om welke variëteit het gaat, maar hij vormt inmiddels met zijn 25 cm hoogte de grootste tijmheuvel in m’n bezit (en nog steeds de beste geur). Hij heeft zich al veelvuldig uitgezaaid, maar toch is er altijd te weinig.

Het kruid laat zich moeilijk vangen. In het vroege voorjaar zijn de takjes sterk verhout, je kunt ze dan wel knippen, maar je zal de blaadjes dan best van de takken ritsen voor gebruik. Eens dat de nieuwe scheuten goed beginnen te groeien en je met je schaar in de aantocht staat om volop te gaan knippen, komen de bloemknoppen op. Weer een dilemma, die witroze bollen zijn namelijk ook erg fijn om te hebben en daarna wordt het zaad gevormd. Oke, maar even wachten dan tot na de bloei, en in de tussentijd minutieus de niet bloeiende takjes voor keukengebruik knippen. Na de bloei is het zaak om de uitgebloeide bloemhoofdjes eruit te knippen (en rond te strooien voor het zaad) met zo weinig mogelijk verlies van de kostbare blaadjes (want dat is zonde) en dan weer wachten totdat de nieuwe scheuten beginnen te groeien. Ik ben dan ook nog zo’n freak die bij het oogsten en snijden alles afspeurt of er niet ergens een blaadje verloren gaat.

Inmiddels zijn er nog een aantal ander tijm-variëteiten bijgekomen, zoals o.a. Thymus vulgaris ‘Chateau Queribus’, die neigt naar wat meer citroengeur, alsook Thymus pulegioides ‘Tabor’. De blaadjes van deze laatste zijn een stuk groter dan gewoonlijk bij de Tijm en hij heeft een meer kruipende groeiwijze. Nog zo’n kruiptijm is Thymus ‘Purple Beauty’ met prachtig donkerpaarse bloemen. De kruiptijm is dan weliswaar minder geschikt om van te oogsten, maar zo’n bloeiend tapijt is fantastisch om te zien. Ook Thymus serpyllum vormt al een flinke plateau. In juni heb je een dicht tapijt van lichtpaarse bloemen waar ook de bijen dol op zijn.

Ik denk dat ik dit jaar nog maar eens wat tijm ga toevoegen aan de rij. Voorlopig kan ik mij nog laven aan een tijmbol die nog niet in bloei staat, maar al wel flinke scheuten heeft gevormd. Eens kijken wat ik daar morgen mee ga klaarmaken.

Een doosje tuinplezier

Afgelopen weekend ben ik weer eens op kwekerijen bezoek geweest en ziehier het resultaat: een doosje vol tuinplezier. Voor degenen die meteen beginnen te scannen wat er allemaal tussenzit; een greep uit de inhoud: Geum rivale (met de roodbruine knikkende klokjes), Anthriscus sylvestris ‘Ravenswing’ (met  donker blad en fijne witte schermbloemen), Euphorbia characias ssp. wulfenii (linksvoor met het groenblauwe blad), Tiarella cordifolia (witte schuimbloem), Helichrysum italicum (met het zilvergrijze blad), Lychnis flos-cuculi (met roze bloemen op lange stengels), Corydalis elata (met helderblauwe bloemen) en nog veel meer.

Ik ging vrij onvoorbereid op pad. De enige plant die ik echt in mijn hoofd had was de wolfsmelk (Euphorbia). Al enige tijd heb ik die op het oog voor een tuinstukje dat wel wat structuur kan gebruiken. Ik heb hem een jaar geleden al eens geplant, maar hij is nooit aangeslagen, dus ik ga het nog eens proberen met wat extra zorg. En verder was ik op zoek naar Stipa barbata, maar die hadden ze niet, dus dan dwaalt je oog af naar al het ander moois dat er staat, zoals Lychnis flos-cuculi. De bloemen hebben een soort van gespleten bloemblaadjes wat ze een bijzondere uitstraling geeft. Ze zijn familie van de grasanjers, wat ook wel te herkennen is, maar ze zijn een stuk minder aanwezig, wat ik wel apprecieer.

Een ander schoonheid is Corydalis elata. Ik heb al meermaals verschillende varieteiten gehad van Corydalis flexuosa. Steeds ben ik hem weer kwijtgeraakt, maar het bloed kruipt waar het niet gaan kan, dus ik wil het toch nog maar eens proberen. Ik houd mezelf maar voor dat het misschien met een andere varieteit beter zal gaan, want zeg nou zelf, zo’n mooie bloem kun je moeilijk aan voorbij lopen. Ik heb hem nu een plaatsje gegeven tussen verschillende akeleien en varens in de halfschaduw. Op hoop van zegen dat hij het hier naar zijn zin heeft.

Een goed moment trouwens om meteen wat andere planten die nu in bloei staan de revue te laten passeren. Een aantal grassen zijn al van de partij. Helictotrichon sempervirens begint zijn pluimen de hoogte in te stuwen. Je ziet hem in de achtergrond van de akeleien staan. De plant heeft zich afgelopen jaar voorzichtig hier en daar uitgezaaid. Fijn want het gebeurt nooit overdreven, maar wat extra exemplaren zijn welkom. Ik heb er dus een aantal verplant naar plekken die ook wel zo’n rustgevende grijze bol kunnen gebruiken en een aantal cadeau gedaan aan een vriendin. Het groene gras er links naast, Sesleria heufleriana, heeft zijn bloei al achter de rug, maar z’n broer Sesleria nitida staat nog vol met witte pluimen. Ook dit gras vormt, net als Helictotrichon, het hele jaar door een grijze pol, alleen wat breder en minder hoog. Zoals je ziet zijn de sieruien die er voor staan (Alliums) ook weer van de partij. De Lychnis flos-cuculi heeft daar ook een plaatsje gekregen in de volle zon.

Iets verderop staat Geranium phaeum ‘Mourning Widdow’. Deze is vorig jaar geplant, dus dit jaar voor het eerst echt in volle bloei te zien. Met tegenlicht erop kleuren de bloemen donker roodpaars, maar soms lijken ze bijna zwart. Erg mooi om deze te combineren met meer donkere planten zoals Foeniculum vulgare ‘Purpureum’ of Salvia officinalis ‘Purpurea’. Het diepgroene behaarde blad is trouwens ook erg mooi. Tot slot een al oudere gast in de tuin, Ajuga reptans ‘Jungle Beauty’. De bloemen zijn van een prachtig electrisch blauw en steken nog eens extra af door hun donkere calix. Ik heb ze overigens nog maar zelden in bloei mogen zien. Hoewel ze te boek staan als makkelijke groeiers zijn ze hier altijd maar moeilijk op gang gekomen. Dit jaar lijken ze zich toch voor het eerst een beetje te settelen. Soms heeft iets gewoon tijd nodig, dus wie weet gaat het met die Euphorbia en Corydalis ook nog lukken.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Koning onder de bomen, de Japanse esdoorn

Ik heb een groot hart voor de Japanse esdoorn. In mijn ogen verenigen ze zowat de mooiste eigenschappen tot, zeg maar gerust, een “ultieme boom”. Hun stam en takkenstelsel lijken wel altijd in de perfecte verhouding, de blaadjes zijn van een ongelooflijke elegantie. De bloemen gevolgd door zaden als vleugeltjes zijn subtiel, maar steken tegelijkertijd prachtig af tegenover het blad. En in het najaar wordt je nog eens getrakteerd op een overdonderende herfstkleur, alvorens we weer overgaan naar het mooie wintersilhouet.

Dan begrijp je natuurlijk wel dat het een droevige gebeurtenis is om te ontdekken dat mijn oudste esdoorn (nu 8 jaar in m’n bezit), Acer shirasawanum ‘Aureum’, de gevreesde schimmelziekte Verticillium te pakken heeft. Dit voorjaar tuurde ik in volle verwachting naar de knoppen, waarvan er slechts enkelen aan het uitlopen waren. Van de ± 4 hoofdtakken tooiden zich maar 1 à 1,5 echt in het blad. Na het nog eens een week aangekeken te hebben, heb ik een mail gestuurd naar kwekerij Esveld met wat foto’s en de vraag wat er aan de hand was. Verticillium dus, de gevreesde schimmelziekte onder Japanse esdoorns, die leeft in te natte en vaste bodem. Vreemd is dat, ik wist ervan, maar op de een of andere manier denk je “dat overkomt mij niet”. Op sommige plekken in de tuin, waar de bodem nog niet veel bewerkt is en nog weinig planten hebben gestaan is de bodem inderdaad vrij verdicht. Zo ook de plek waar ik mijn esdoorn 1,5 jaar geleden ‘n plekje in de volle grond heb gegeven, nadat hij eerst jaren in een grote houten ton had gestaan. Ik had het plantgat toen, naar mijn gevoel, toch aardig groot gemaakt en ook veel rulle grond in de vorm van turf en potgrond toegevoegd. Maar ja, eens dat de wortels de rand van die zone hebben bereikt, stoten ze natuurlijk alsnog tegen een vaste bodem aan. Een laag kiezel rond de boom, waar ook regelmatig gelopen wordt, helpt dan ook niet echt. Ik ben dus direct een reddingsoperatie gestart. Een grote cirkel rond de boom is nu vrijgelegd en de grond is goed losgemaakt, omgespit en voorzien van veel extra turf, potgrond en organisch materiaal. Direct rond de stam heb ik de grond met een riek doorprikt. Ik hoop dat de knoppen nu alsnog uitkomen, maar het kan ook dat de takken al zijn afgestorven. Het is dus afwachten geblazen en hopen op het beste.

Intussen in mijn houten ton floreert mijn tweede esdoorn Acer japonicum ‘Aconitifolium’ (gekocht in 2005). Hierboven zie je al de gevleugelde bloemtrosjes die er nu aanhangen en hier rechts een foto van de verbluffende rode herfstkleur. Hoewel jonger, steekt hij de Acer shirasawanum ‘Aureum’ al naar de kroon als het gaat om de grootte. Ook in het voorjaar is hij er vroeg bij met het uitlopen van het blad.

Mijn jongste aanwinst op esdoorngebied is Acer griseum, ik heb hem nu zo’n  2,5 jaar. Hij staat in de voortuin in de volle grond, naast de rijen lavendel. Ik heb dan ook maar meteen de grond daarrond losgemaakt, al viel het daar nog aardig mee met de dichtheid. Deze boom is ook echt een schoonheid. De bast schilfert af in grote krullen en toont daaronder een kaneelkleurige stam. De blaadjes zijn mat en flessengroen van kleur. In het najaar kleuren ze vuurrood. De foto hiernaast is niet van mijn eigen exemplaar, maar is genomen in de tuinen van Appeltern, waar ik afgelopen weekend met een vriendin ben geweest. De stam van mijn exemplaar is nog maar duimdik, dus nog heel wat jaartjes te gaan voordat hij zo groot is als die in Appeltern. Want dat is dan zowaar het enige nadeel dat ik kan bedenken bij de esdoorns, ze groeien heel traag. Boompje groot, plantertje dood zeggen ze wel eens. Nu is dat niet zo erg, want gelukkig kun je ook al van hun schoonheid genieten als ze jong zijn, maar zeg nou zelf, zo’n gefilterd licht door een bos van esdoornblad boven je hoofd is toch om bij weg te dromen en te hopen dat je ooit zelf zo onder je eigen boom zit. 

‘t Is weer zover

Ieder voorjaar voltrekt zich weer een idyllisch tafereel in de tuin. Het moment is weer aangebroken dat de kriekenboom in bloei staat. En ieder jaar ook verzuchten we weer dat het toch fantastisch zou zijn als hij er wat langer zo zou bij staan. Maar zo werkt het niet in de plantenwereld. Er is een tijd van komen en een tijd van gaan, en het “bloesemmoment” gaat, in het geval van de kriek, erg snel. Maar, … na de bloesem komen de krieken, en dat is toch ook iets om je op te verheugen. De afgelopen twee jaar hebben we een flinke lading krieken gehad. Volgens mij hebben we nu de goeie truc te pakken om de vogels weg te houden. We hangen er CD’s in, en dan zodanig dat ze wat los hangen zodat ze lekker ronddraaien op de wind. De vogels weten niet wat hen overkomt met al die kleurige lichtflitsen, … en wij af en toe ook niet.

Er is overigens al heel wat meer “lentespul” te zien in de tuin. Zoals bijv. de Anemone coronaria, die al een aantal dagen de ereplaats van “foto van de week” siert. Volgens het zakje zou het gaan om de varieteit ‘Lord Lieutenant’. Hij is echter niet dubbelbloemig zoals de bijbehorende afbeelding laat zien. Welke het ook is, maakt niet uit, hij mag blijven. Ik ben overigens niet zo verzot op bloembollen. Behalve een verloren narcis of tulp en wat blauwe druifjes vind je er weinig in mijn tuin. Ik weet niet precies waar het aan ligt, misschien de vaak expressieve kleuren of te grote bloemen, of het feit dat je ze vaak later in het seizoen te pas en te onpas weer tegenkomt net op het moment dat je een andere plant op die lege plek wilde zetten. De bloembollen blijven hier een ondergeschoven kindje, en als ze dan ook nog rood zijn… Deze tulp heeft het geluk dat hij in de schaduw onder het gebladerte van de sering staat. Voorzichtig moet ik bekennen dat dat toch best wel iets moois oplevert.

Grote uitzondering op de onderbeminde bloembollen vormen de sieruien en de kievitsbloemen. Voor de Alliums moet ik nog even geduld hebben, maar de kievitsbloemen (Fritillaria meleagris) laten al hun geblokte klokjes zien. Wat een fantastisch mooi plantje is dit. Een vreemde rariteit zo met dat geometrische ruitjespatroon op de bloemblaadjes. Ze staan in de schaduwhoek en steken ieder jaar trouw hun kopjes boven de grond. Eens dat ze uitgebloeid zijn, blijven hun sierlijke zaadhoofdjes nog lang staan. Je ziet ze hier in combinatie met de Judaspenning (Lunaria annua), die ook al “en masse” bloeit in de tuin. Ik weet eigenlijk niet waarom het Lunaria annua heet, want de plant is tweejarig en niet éénjarig zoals de naam doet vermoeden. Hij bloeit in lilapaars en wit en na de bloei vormt hij de welbekende centen.

Het zijn niet alleen maar bloemen die de vroege lentetuin al aantrekkelijk maken. Ook het jonge uitlopende blad kan heel mooi zijn. Nog teer en onaangetast zie je hier de jonge blaadjes van Cotinus coggygria ‘Royal Purple’. Zo met het tegenlicht geeft dat echt een lichtdoorschijnend effect. Als over enkele weken de crêmegele bloemwolken erin komen verspreid de boom een heerlijk zoete geur om hem heen. Ik snoei hem zo min mogelijk, zodat ik meer kan genieten van de bloei.

Nog zo’n lieflijk en teer bloemetje is Epimedium pubigerum. De Nederlands naam “Elfenbloem” licht al een tipje van de sluier op als het gaat over zijn voorkomen. De witte kleine bloemetjes lijken zowaar op elfjes in ballerinarokjes. De bloemetjes verschijnen op lange stelen hoog boven het hartjesvormige blad. Nog meer van die ballerina-tjes, ditmaal met rood rokje, witte maillot en gele schoentjes, vind je in de Japanse esdoorn (Acer japonicum ‘Aconitifolium’). Ze hangen in groepjes bij elkaar alsof ze op de kermis in de carrousel zitten. Nog even en ze krijgen vleugeltjes.

De eetbare tuin

Sinds zo’n twee weken ben ik lid van een CSA project. CSA staat voor Community Shared Agriculture en wil zoveel zeggen als het delen van een gemeenschappelijke moestuin met locale omwonenden. In ruil voor inschrijfgeld mag je een jaar lang een groot aanbod aan groenten, fruit en kruiden komen oogsten, vers van de akker, zolang de voorraad strekt en voor eigen gebruik natuurlijk. Het veldje (nou ja, de akker is toch ruim een hectare) ligt hier vlak in de buurt, dus je kunt lekker op de fiets wat gaan halen. Een goed initiatief, want zeg nou zelf de rucola uit de winkel heeft toch bij lange na niet de smaak die het zou moeten hebben en de tomaten en komkommers beginnen steeds meer op waterbommen te lijken. En dan heb ik het nog niet over het lange traject wat al dat voedsel aflegt alvorens het op je bord verschijnt, voor spullen die ook gewoon naast de deur kunnen groeien.

Reden temeer om eens een stukje te schrijven over de eetbare tuin. Want ook in mijn eigen tuin groeit er heel wat eetbaars. Met name de kruiden zijn goed vertegenwoordigd. Te beginnen met rucola (Eruca vesicaria var. Sativa), eens dat je die van eigen oogst geproefd hebt besef je wat een smaakbombardement je mist als je rucola uit de winkel eet. Rucola uit eigen tuin is echt pittig. Een handvol blaadjes door de sla of bij de tomaten is al genoeg. Daarnaast bloeit rucola heel mooi en, bijkomend voordeel, hij zaait zich ook nog eens goed uit. Hierboven staat hij heel mooi tussen de venkel, dropplant en Vedergras (Stipa tenuissima). De dropplant (Agastache foeniculum) is overigens nog zo’n lekker kruid. De blaadjes ruiken heerlijk en zijn lekker in de thee. Maar ze staan er ook gewoon vanwege de mooie lavendelblauwe bloeiaren. Hij staat hier tezamen met Dille (Anethum graveolens), te herkennen aan de gele bloemschermen op de voorgrond en knoflookbieslook, ook wel chinese bieslook genoemd (Allium tuberosum). Nog zo een kruid dat er eigenlijk meer voor de sier staat is Origanum rotundifolium ‘Kent Beauty’, oftewel hopmarjolein. Deze is te mooi om op te eten, hij bloeit met mooie zachtroze hopbellen. Hij staat hier samen met “juffertje in ‘t groen” Nigella Damascena.

Kruiden staan bij mij eigenlijk gewoon door de border heen gemixt. Enerzijds omdat ze zich daar gewoon gezaaid hebben, anderzijds omdat je er dan ook ongestoord van kan plukken zonder dat er hele gaten vallen. Ik heb ook het idee dat planten veel minder last hebben van ziektes of bijv. vraat als alles door elkaar staat. Een van de weinige keren dat ik bijvoorbeeld goed tomaten heb kunnen oogsten, zonder gebruik te maken van een afdakje tegen de regen, was die keer dat een tomatenplantje uit zaad opkwam (die zichzelf in de border gezaaid had van het jaar ervoor). Je ziet die tomaten nog net in de achtergrond achter de basilicum. Dat was dus zoals je kunt zien ook voor de Basilicum een enorm goed oogstjaar. Ik heb nog nooit zoveel Basilicum kunnen plukken. Lekker is dat, als je niet hoeft te kijken op een blaadje meer of minder bij het plukken. Basilicum blijkt ook helemaal niet van die tere slappe blaadjes te hebben. In de volle grond en blootgesteld aan weer en wind krijg je een flinke struik met stevig blad.

Nu ik ook zo die jonge zaailingen van vorig jaar weer terugzie, besef ik dat het hoogste tijd is om weer te gaan zaaien. Ik moet eerlijk bekennen dat ik nog niets gezaaid heb dit jaar. Maar goed het is begin april dus er is nog geen man over boord. Ook dit jaar staat er weer veel op het zaailijstje, waaronder Origanum majorana (het kleine bolletje op de voorgrond), want eens dat je de “echte oregano” geproefd hebt wil je niet meer zonder vallen. De smaak en geur is toch net wat verfijnder en zoeter dan Origanum vulgare. Ook ga ik weer de gemengde sla zaaien die hier al uit de potten bulkt. Het is echt een genot om vlak voor het eten met je mes en je vergiet naar buiten te stappen en de sla zo uit de pot te snijden. En als je dan toch al eerst 2 of 3 keer zelf geoogst hebt, blijft er vast nog wat over voor de andere liefhebbers. Zeg maar “Shared Agriculture” op klein formaat.

Zonnekloppers

Even een intermezzo, een vooruitzicht naar wat er komend seizoen nog allemaal op komst is. Een beeld van m’n tuin is niet compleet zonder aandacht te besteden aan de zonnekloppers. En hoe beter te beginnen dan met lavendel. In dit geval Lavendula angustifolia ‘Munstead’, althans zo heb ik ze destijds gekocht. Ik ben altijd nog eens van plan om wat takjes voor determinatie mee te nemen naar mijn volgende bezoek aan kwekerij Bastin. In z’n boek Puur Mediterraan Tuinieren schrijft Roger Bastin dat deze variëteit al vele jaren niet meer verkrijgbaar is in Nederland. Ik ben dus benieuwd waar ik dan heel m’n voortuin mee vol heb staan.

Voor zonnekloppers moet je trouwens bij Bastin zijn. Hiernaast het resultaat van een bezoekje aan z’n kwekerij. Zelfs zo als groepje in de doos ziet het er al fantastisch uit, een verzameling Lavendel, Salie en Tijm, met o.a. Lavendula ‘Grosso’, ‘Luberon’, ‘Siesta’, ‘Contrast’, ‘Melissa Lilac’, ‘Coconut Ice’, ‘Blue Ice’, ‘Edelweiss’, ‘Sawyers’ en ‘Regal Splendour’. Thymus ‘Purple Beauty’, ‘Chateau Queribus’, ‘Tabor’ en x faustinoi.

Een mooi koppel vormen Salvia discolor en Salvia ‘Shame’. De eerste met zilvergrijs blad, plakkerige stengels die een heerlijke geur afgeven en onbeschrijflijk mooie zwarte bloemen. Ik ben hem helaas verloren in de winter. Ik had hem nochthans zorgvuldig in een onverwarmde lichte ruimte gezet boven de 6º C (want hij kan niet tegen temperaturen die daar beneden zakken), maar het mocht niet zo zijn. Salvia ‘Shame’ heb ik gelukkig wel nog kunnen houden. Die is iets minder gevoelig, al houd ik hem wel in een pot en zet hem in de winter in de garage. Hij bloeit in een zacht roze en als je de uitgebloeide bloemen weghaald krijgt hij steeds nieuwe knoppen.

Nog zo’n fijne Salie is Salvia officinalis ‘Berggarten’. Deze staat wel in de volle grond. Hij heeft mooi groot zilvergrijs blad en bloeit met lange blauwpaarse aren. Na de bloei geef ik hem een flinke knipbeurt, maar in tegenstelling tot bijv. Salvia officinalis Purpurascens Group, die ik maar moeilijk compact en vol kan houden, blijft deze wel steeds nieuwe scheuten laag op de takken aanmaken. Het behaarde blad van veel Salie’s is eigenlijk een kenmerk van veel zonaanbiddende planten. De beharing zorgt ervoor dat er minder water verdampt, het beschermd eigenlijk tegen teveel zonnebrand. Het zachte grijze blad combineert heel mooi met het groengele gras Hakonechloa macra ‘Aureola’ dat er achter staat. In de voorgrond zie je nog de bloemen van Origanum vulgare.

Nog zo’n grijsaard is heiligenbloem, Santolina chamaecyparissus. Hij bloeit met donkergele bloemen en vormt in bloei een flinke halfronde bol en geeft daarmee veel structuur in de tuin. Jammer genoeg valt de bol vaak snel open door zijn eigen gewicht. Ik knip hem na de bloei een stuk korter en dan loopt hij altijd weer mooi uit tot een nieuwe grijze bol. Maar ik moet zeggen dat ik vrij veel moeite heb om ze de winter door te halen. Ik ben hem al eens kwijtgeraakt en dit voorjaar ziet het er wederom niet echt super uit. De meer groengrijze bol met zacht cremewitte bloemen is Santolina pinnata subsp. neapolitana ‘Edward Bowles’. Deze lijkt de winter iets beter doorstaan te hebben. Hopenlijk zetten de nieuwe scheuten onderaan goed door.

Nog zo’n vrolijke zonneklopper is Echinacea purpurea. Meestal houd ik niet zo van hardroze, maar bij deze plant vind ik het echt horen. Ik heb mezelf voorgenomen dit jaar een deel van de plant te splitsen en op een plek met nog meer zon te zetten. Ik heb hem al enkele jaren in de tuin, maar hij breidt zich niet echt uit. Ik denk dat hij dus nog meer zon moet hebben en misschien een wat drogere grond.

De plant die op de voorste rij staat als het gaat over de meest zonnige plek in m’n tuin is Rosmarinus officinalis (vermoedelijk ‘Tuscan Blue’). Dit is echt een onverstoorbare gemoedelijke reus. Hij bloeit wanneer hij er zin in heeft, voorjaar, najaar, winter, soms in de zomer. Maar de bloei doet er eigenlijk niet toe. Het gaat om zijn heerlijk geurende takken. De struik is inmiddels zo groot (± 1,80 m hoog en ik schat zo’n 2,20 m Ø + een tweede exemplaar die net een maatje kleiner is en opgekweekt van een eigen stek ) dat ik er ook ongeremd van kan knippen. Hij heeft een lekker ruig uiterlijk. Probeer hem niet in een bepaalde vorm te dwingen, maar laat hem gewoon zijn natuurlijke gang gaan. Het enige moment wanneer felle zon minder goed is voor de plant, is bij langdurig vriesweer in de winter. De bladeren verdampen dan nog steeds water, terwijl ze geen nieuw vocht uit de bevroren grond kunnen opnemen, waardoor hij kan uitdrogen. Maar voor de rest is het een reuze zonneklopper die niet kan ontbreken in de mediterrane tuin.