Een emmertje zwart goud

Gisterenochtend, op weg naar de winkel voor wat laatste boodschappen, zag ik het al liggen,… aan de overkant van de straat, midden op het fietspad,… een flinke hoop paardenmest. Op de terugweg fietste ik erlangs, en ja hoor, dat kon ik niet ongemoeid laten liggen. Dus na snel de boodschappen thuis afgezet te hebben, ging ik gewapend met een emmer en een schepje terug. Is dat nou geen liefde voor de tuin, om ongegeneerd paardenmest van de straat te scheppen? Nou ja, ongegeneerd was het niet echt. Meer een kwestie van snel scheppen en vooral niet opkijken of iemand het ziet. Maar ja, wat wil je, het zwarte goud ligt niet altijd voor het oprapen zullen we maar zeggen.

Eenmaal terug thuis waren de plannen voor die dag snel gemaakt. Hop de tuin in, om de Clematis ‘Grace’ van mest te voorzien. Dit is namelijk een hongerige gast. Ik laat hem in de kriekenboom groeien, omdat deze al vrij snel in de late zomer, nadat de krieken geplukt zijn, zijn blad verliest. De kriek bloeit zeer uitbundig in het voorjaar met witte bloesem en met de Clematic “Grace’ geef ik de kriekenboom als het ware een 2e bloei in het najaar. Deze Clematis is enkelbloemig en bloeit cremewit. Ieder voorjaar knip je hem terug tot zo’n 75 cm, maar uiteindelijk wordt hij in 1 seizoen zo’n 3,5 m hoog en laat dat nou net de hoogte zijn van onze kriek. Ik heb meteen het gras rond de kriekenboom maar een eerste knipbeurt gegeven.

Eenmaal goed op gang heb ik dan ook maar die andere hoop zwart goud aangebroken: de composthoop. Zo met die voorjaaropruiming was hij al aardig vol geworden. Tijd dus om wat ruimte te maken. De onderste lagen zijn al goed verteerd, het is alleen altijd een hele klus om dat eruit te krijgen. Ik kan de voorzijde eraf halen, maar om dan over de diepte van de bak alles eruit te halen, zonder het bovenste deel in te laten storten is een heel karwei. In een ideale situatie zou je eigenlijk 2 composthopen moeten hebben, zodat je ze om en om kunt gebruiken. Maar goed, dat is voor later zorg. Eerst maar eens die compost verdelen over de tuin. Zo met die zwarte rulle grond verspreid tussen de planten ziet alles er al meteen een stuk aangenamer uit.

Daarna maar meteen doorgestoten met de verdere opruiming van de border. Er is nog een heel stuk te gaan. De jonge blaadjes van de lupine lijken met hun handjes echt naar de eerste zonnestralen te grijpen. Hoog tijd dus om alle oude takken en bladeren te verwijderen, zodat ze meer de ruimte krijgen.

Nog zo’n restant van een bloem die ik toch eerst op de foto moest zetten voor ik hem af kon knippen is de zaadbol van Centaurea macrocephala. Zoals te zien doet hij zijn naam wel eer aan: macrocephala staat voor “groot bloemhoofd”. Het heeft toch wel de grootte van een flinke pingpongbal. Ik heb de zaadbol daarna maar boven een nog kaal stukje grond uitgeknepen. Wie weet komt er wat op en zoniet probeer ik het volgend jaar eens netjes te zaaien.

Een plant die echt opknapt van een grote schoonmaakbeurt is het siergras Luzula nivea. Hij ziet er wat groezelig uit met de oude bloeistengels en dorre grassprieten van het vorig jaar er nog aan. Maar als de oude stengels zijn afgeknipt en je met je handen eens goed door de plant heen kamt om de afgestorven delen te verwijderen houdt je een frisgroene pol over. De sprieten zijn over hun hele lengte zacht behaard en dat geeft de plant een bijzondere uitstraling. En dan heb ik het nog niet eens over de bloei in witte wolkjes boven de pol, voor een gras een vrij ongewoon uiterlijk. Blijkbaar had ik met mijn opruimactie ook wat andere gasten wakker gemaakt. Kort erna was het een heen en weer geloop van jewelste. Al dat rood met zwarte stippen op het groene gras,… een mooi gezicht.

Vroege vogels

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Gisteren heb ik weer een flink stuk van de tuin onderhanden genomen. Heerlijk dat opruimen in het voorjaar. Weg met al dat afgevallen blad en uitgestorven plantendelen. Wat in de winter juist zo’n mooie plaatjes oplevert en voor wat extra bescherming zorgt, mag er nu uit.

Een aantal heesters zijn al goed begonnen aan het voorjaar, zoals de krulhazelaar Corylus avellana ‘Contorta’. Er wordt wel eens gekscherend gezegd dat het enige dat recht is aan deze struik de katjes zijn, maar het klopt wel. De hangende katjes steken erg mooi af tegenover al dat gekronkel en gedraai. Het is een van de eerste aanplanten geweest in m’n tuin. Vroeger stond er één bij m’n ouders in de tuin en sindsdien wilde ik hem ook hebben. In het najaar wordt je dan ook nog eens getrakteerd op een lading hazelnoten.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Iets dat ook flink in de kronkel ligt is onze berk. Hij is ooit (ik denk zo’n 10 jaar geleden) door de bliksem getroffen. We hebben hem toen moeten afzagen tot op zo’n 4,5 m hoogte, waarna hij gelukkig weer terug is uitgelopen. Hij verdient niet de schoonheidsprijs, maar het is wel een trouwe kameraad in de tuin. En zo met het avondzonnetje erop mag hij er best zijn.

Een vroege voorjaarsbloeier die ik onder een lading afgevallen blad vandaan haalde is Hacquetia epipactus. Een kleine rariteit met groene bloemetjes en een geel hartje. De kleurencombinatie doet op de een of andere manier aan friszure appels denken, in ieder geval een echt vrolijke lentebode.

Hoogste tijd

Al meer als een week kriebelt de “voorjaarsopruimwoede”. Door drukte met werk ben ik er nog niet aan toegekomen, maar vandaag liep ik even door de tuin en haalde achteloos ergens wat blad weg en ja hoor: de eerste bloemetjes zijn er al. Onder een dikke koek afgevallen blad van de Duitse Pijp (Aristolochia durior) kwamen de helblauwe bloemetjes van Omphalodes Verna boven. Ik heb dus maar even meteen heel die koek erafgehaald. Nu er licht en lucht bij komt zal het opkomende blad van het “Amerikaans vergeet-mij-nietje” snel de kale bodem weer bedekken. En natuurlijk nog veel meer van die blauwe bloemetjes aanvoeren.

Eigenlijk zitten we nog midden in de winter, maar de warme temperaturen van de laatste tijd doen al echt het lentegevoel opleven. En bij het voorjaar (als ik het zo al mag noemen op half februari) hoort de tuin opruimen en snoeien. Dit zijn zowat de leukste klusjes in de tuin, naast natuurlijk het planten van nieuwe aanwinsten, maar die zijn er voorlopig nog niet, dus tijd om de handen uit de mouwen te steken.

De tuin is nu één grote half ingezakte boel, een wirwar van takken, bladeren, uitgebloeide stengels en … ik vrees ook, al aardig wat onkruid. Maar onder al die chaos, zie je overal nieuwe blaadjes opkomen, neuzen van wortelstokken die net boven de grond komen piepen, verse uitlopers en knoppen die dikker worden. Hier zie je bijv. de prachtige knoppen van Stachyurus praecox. Deze heester bloeit in het vroege voorjaar op het kale hout en is dan een indrukwekkende verschijning.

Met het opruimen probeer ik ook wat voorzichtig te werk te gaan. Meestal ga ik gewoon met de hand, en de snoeischaar in de buurt, aan de slag. Met de hand kun je gemakkelijker voelen waar nieuwe uitlopers zitten of zelfs vergeten of verloren gewaande planten terugvinden. Ook kan er natuurlijk van alles gezaaid zijn, wat je bij het schoffelen bijv. gemakkelijk om zeep helpt. Dat brengt me meteen bij de moeilijke taak van “wat mag blijven staan van al die zaailingen en uitlopers”. Sommigen maken het echt wel gortig, zoals Melica ciliata of Origanum vulgare. Ik moet zeggen dat ik erg moeilijk planten zomaar eruit kan halen onder de noemer “teveel”. Maar af en toe zou ik toch wat rigoreuzer mogen zijn. Zeker bij deze twee, ze zien er in het begin zo lekker compact en bossig uit, dat je denkt dat past nog wel tussen die andere planten. Maar gaandeweg het seizoen worden ze groter en komen ze dan toch in het gedrang met hun buren. En om ze er dan alsnog uit te halen lukt helemaal niet meer, want stiekem leveren die twee toch wel een spectaculair beeld op en natuurlijk een heerlijke geur en smaak in het geval van Origanum.

Laat ik me bij deze voorjaars opruimbeurt dan toch maar voornemen om het teveel er nu wel uit te halen. Kijken of het lukt.

Ere wie ere toekomt, de siergrassen

Ik ben een grote fan van siergrassen. Maar dat mocht al wel duidelijk zijn uit de afgelopen foto’s. Ze verenigen een aantal fantastische eigenschappen. Velen behouden hun vorm in de winter, soms in strokleur, maar soms ook in hun “eigen” groene of grijze kleur, zoals bijv. de grote grijze pollen hierboven, van Helictotrichon sempervirens. Een trouw gras dat ik iedereen kan aanraden. Ervoor in fris groen staan de pollen van Sesleria heufleriana. De bloeiaren zijn zwart en steken erg af boven het tweezijdig gekleurde blad, dat langs de ene kant  groen is en langs de andere kant blauwgrijs. Het goudgele gras is carex elata aurea. Een prachtig gras dat een plek helemaal laat oplichten. Het cremewitte gras is een stekje dat ik van iemand heb gekregen en is vermoedelijk Arrhenatherum bulbosum. Als deze is uitgebloeid kun je hem het beste kortknippen, waarna hij weer een mooie nieuwe pol vormt.

Als de siergrassen in bloei staan doen de lange halmen lekker mee met de ‘antenneplanten’ (zie ook deze topic daarover). Siergrassen hebben de eigenschap dat ze de tuin aan elkaar weven. Ze geven een heel natuurlijke sfeer aan de tuin. Ik zet ze graag tussen ander vaste planten. Zeker als deze een uitbundige bloei hebben of een sterke bloemkleur, kunnen ze de overgang naar een buurplant wat blussen, niet alleen met hun bloeiaren maar ook met hun altijd aanwezige pol gras. Wat niet wil zeggen dat ze alleen maar de rol hebben om te  verzachten of te verenigen. Siergrassen op zich kunnen behoorlijk spectaculair zijn. In grote groepen vormen hun wuivende halmen een aandachtstrekker, maar ook als solitair kan een gras opvallen door zijn kleur of vorm.

Zo heb ik ooit één plantje Melica ciliata gekocht. Ze zaaien zich gretig uit in mijn tuin (af en toe misschien iets te gretig), waardoor ze nu verspreid staan in de border en “en masse” hun wuivende halmen heen en weer zwaaien in de wind. Je ziet ze hier verenigd met de bloemetjes van Origanum vulgare. Ik heb het geluk dat m’n tuin vanuit het terras gezien op het westen ligt. Na de middag krijgt die dus tegenlicht, wat bij siergrassen behoorlijk spectaculair is. Eigenlijk kun je het niet beter wensen als je een border met siergrassen wilt, wanneer je de kans hebt, leg hem dan op het westen.

Nog een gras dat opvalt, maar dan door z’n kleur is Carex comans ‘Little Red’. Dit gras heeft een bruine kleur het hele jaar door. Tijdens de bloei kleurt het gras wat feller richting roodbruin en krijgen de uiteinden een sierlijke krul. Hij staat hier naast de bronskleurige Heuchera ‘Brownies’ die de opvallende kleur nog versterkt.

Nog één van mijn favorieten is Stipa tenuissima, als je dit gras eenmaal hebt gezien vergeet je het niet zo snel meer. Het vormt een soort zachtwuivende wolk in groen met ragfijne strokleurige aren. Op de foto hieronder zie je hem in de achtergrond. Met de zon erop is dit een prachtige verschijning en trekt hij veel aandacht. Plant hem in een wat grotere groep en je hebt nog meer effect. Stipa staat zowiezo garant voor nog meer mooie soorten. Zo heb ik afgelopen jaar Stipa gigantea opnieuw aangeschaft (na een eerdere poging die is mislukt). Waarschijnlijk stond hij te nat, maar het gras is zo mooi dat ik het nog eens ga proberen. De aren lijken wel op naalden en hebben een haast Japanse sierlijkheid. Hopenlijk ga ik hem dit jaar voor het eerst zien bloeien, evenals een aantal andere siergrassen die ik afgelopen jaar heb aangeplant, waaronder Stipa calamagrostis en Molinia caerulea ‘Heidebraut’. Als het zover is zal er zeker een nieuwe topic over de siergrassen volgen.

Zilver en goud

Even was het weer winter, die paar uur in de vroege ochtend dat alles met een vrieslaagje was bedekt. De tuin werd getooid in zilver en goud, de vries zorgde voor het zilver en het vroege ochtendlicht voor het goud.

Ik kon het dan ook niet weerstaan om buiten foto’s te gaan maken. Maar een geluk ook, want een uurtje later was het alweer weg. De toch al zilveren centen van de judaspenning (Lunaria annua) zagen er nu extra mooi uit met het witte randje rondom. Vlak na de bloei als de centen worden gevormd zijn ze groenig van kleur. Later kleuren ze naar een donkerbruin grijs. En als je niet weet dat de mooie zilveren centen op komst zijn, kan ik me voorstellen dat je ze op dat moment weghaalt. Maar geduld loont dus, want als de buitenste vliezen erafgaan worden de zilveren centen onthuld.

De mooie bloemaren van Agastache foeniculum ‘Blue Fortune’ vormen ook een mooi accent in al dat wit. Ze staan bij mij her en der verspreid tussen de andere planten. Het zijn op zich vrij kortlevende vaste planten, maar ze zaaien zich goed uit. Dus als je even de moeite neemt om de zaailingen op te nemen en elders weer te planten, wordt je getrakteerd op een lading lavendelblauwe aren ongeveer van juni tot in augustus. De bladeren ruiken sterk naar een mengeling van drop en anijs (vandaar ook de Nederlandse naam dropplant). Je kunt er thee van trekken of gewoon lekker tussen je vingers wrijven als je er langs loopt. De cultivar ‘Blackadder’ is ook erg mooi, die heeft iets meer contrast in de aren, die een wat donkerdere paarsblauwe kleur hebben.
Een ander mooi effect geven de kantachtige bloemschermen van Ammi visnaga (tandenstokerplant). De plant heeft een vrij ijle structuur, dus hij staat erg mooi tussen wat andere stevigere planten met volume, zoals bijv. de grote grijze graspollen van Helictotrichon sempervirens. Als de bloemschermen zich ontwikkelen zijn ze eerst nog opgerold tot een ronde bol, die zich dan ontvouwt tot de grote platte schermen met ontelbaar veel fijne witte bloemetjes.

Ook zo’n plant die een periode kent na de bloei dat je overweegt om hem af te knippen is Veronica longifolia. Niet doen dus want de zaaddozen krijgen gaandeweg een mooie structuur. De zaden zitten dicht opeengepakt aan langgerekte aren en dat geeft een mooie geribbelde structuur. Zeker met zo’n laagje rijp erop. Ik heb de variëteit ‘Pink Damask’, met een roze bloei (zoals de naam al zegt), maar ik overweeg ook nog eens om een blauwpaarse variëteit te nemen.

Ik ben er nog niet uit wie de prijs voor het mooiste goud wegkaapt hier, maar deze twee grassen strijden er toch wel hard om. Op de voorgrond Chasmantium latifolium en op de achtergrond Calamagrostis acutiflora ‘Karl Foerster’. Het struisriet (Calamagrostis) vormt een stijve rechtopgaande pol van zo’n 1,75m hoog. Wind en regen laten de halmen wel eens overhellen, maar wat er ook gebeurt, uiteindelijk staat het gras weer kaarsrecht. Nu in de winter zijn alle zaadpluimen er al af, maar de stengels geven een ongelooflijk mooie gouden kleur. Bij het plataargras (Chasmantium) hangen de bloeiaartjes er nog wel aan. Het zijn platte aartjes die in sierlijke trosjes bij elkaar hangen en bij ieder zuchtje wind ritselen. Tijdens de bloei zijn de aartjes lichtgroen en steken duidelijk af tegenover het iets donkerder groene gras, dat wel iets weg heeft van bamboe. Maar in het najaar en de winter krijgen de aartjes en het blad dezelfde gouden kleur en vormt het een mooie pol in de wintertuin.

Met het druilerige weer van de afgelopen dagen kijk ik al weer uit naar de volgende “winter-ochtend”.

Groen, groen en nog eens groen

Als ik nu naar buiten kijk, is alles bedolven onder een witte laag sneeuw. Zo met de winter nog voor de boeg is het af en toe moeilijk voor te stellen dat in het voorjaar al dat frisse groen weer opkomt. Het kan mij niet groen genoeg zijn.

En dan nog het liefst van dat zachte groen. Niet van die harde glimmende blaadjes, maar zacht en mat in alle tinten groen, variërend van geelgroen, naar blauwgroen, grijsgroen tot flessengroen. Als dan de bladvormen ook nog verschillen hoeft er verder niet zoveel meer te gebeuren, geen uitbundige bloei of accentkleur die daar nog iets aan toe kan voegen.

Op een schaduwrijk plekje in mijn tuin, staat zo’n groene oase, bestaande uit varens: Matteuccia struthiopteris en Polystichum (vermoedelijk aculeatum), Dicentra spectabilis ‘Alba’, Kirengeshoma palmata met het handvormige blad, de kleine blaadjes van het hoge Thalictrum delavayi en de bodembedekkende Omphalodes verna en Tiarella cordifolia ‘Oakleaf’ met de wit-roze schuimbloemen. Het plekje staat echt bomvol, omdat er zoveel mooie groene bladplanten zijn die ik daar een plaats wil geven.

Ik heb niet zoveel schaduwplekken in mijn tuin, dus praktisch alles wat schaduw verlangt komt daar terecht.

In het hoekje tegen de regenton staat een Astilboides tabularis, het zogenaamde tafelblad, een plant die enorm grote ronde bladeren aanmaakt van wel 60 tot 80 cm diameter. Hij verdient eigenlijk een veel grotere plek dan dat ie hier krijgt toebedeeld, maar doordat de regenton af en toe overloopt als het veel geregend heeft, blijft de grond goed vochtig daar, wat hem toch op de been houdt. Erachter staat de zilverkaars Cimicifuga ramosa, die al vroeg in het voorjaar een mooie frisgroene bladtoef aanmaakt. Pas in het najaar gaat hij bloeien met heerlijk geurende witte bloemen op hoge stelen, maar tot die tijd is het blad een aanwinst voor de tuin. Eerst stond de zilverkaars op een plek met meer zon, maar daar kwijnde hij weg, dus vandaar dat ie ook in de schaduwhoek er bij geduwd werd. Onder het tafelblad staat een japanse regenboogvaren (Athyrium niponicum ‘Metallicum’). Dit is de enige plant in de schaduwhoek die geen groen blad heeft, maar een metaalgrijs-wit blad met nerven die neigen naar het paars. De kleur is moeilijk te omschrijven, maar onbeschrijfelijk mooi, het is wonderlijk dat de natuur zoiets kan voortbrengen. De lieflijk kleine bloemetjes van het schildersverdriet Saxifraga x urbium kleuren er prachtig bij.

Ook een plant/ struik met metaalkleurig blauw grijsgroen blad is Decaisnea fargesii, de zogenaamde augurkenstruik. Na de bloei vormt de struik blauwgrijze lange zaadpeulen, wat hij bij mij overigens nog nooit heeft gedaan, maar dat wordt hem vergeven. Onder de struik groeit een dicht tapijt van Euphorbia cyparissias, een stekje dat ik ooit van iemand heb gekregen. Zoals te zien kan deze aardig woekeren, maar hij is vrij gemakkelijk te verwijderen als het teveel wordt. Trek wel handschoenen aan, want het melkachtige sap dat vrijkomt kan irriteren. De plant heeft echter zo’n mooi zachtgroen wuifend effect dat ik hem toch een flink stuk laat inpalmen. 

Iets meer in het zonnige tuingedeelte staan nog wat van die groenen bij elkaar. Terug een Dicentra spectabilis, maar dit keer de roze bloeiende varieteit. Het blad van deze is meer geelgroen, of misschien komt dat wel omdat ie meer in de zon staat. De rode stengels steken in ieder geval mooi af tegen het blad. Erachter staat het grote grijsgroene blad van Rudbeckia maxima en daartussen bloeit het juffertje in ‘t groen (Nigella damascena), die zijn naam hier mooi eer aan doet.

Dat het groen in de vorm van geelgroen zelfs een tuinstukje kan oplichten bewijst het geelgroene gras van Carex elata ‘Aurea’. De knalgele bloemen van Trollius ‘Lemon Queen’ helpen een handje mee, maar hier komt echt even een zonnestraal je tegemoet. En dat alles schuilt onder die witte deken.

Antenneplanten

Iemand wees mij er eens op, bij het aanzien van mijn tuin, dat ik welhaast liefhebber moest zijn van “antenneplanten”. En ja, hij had nog gelijk ook. Daar heb je dan iemand anders voor nodig om dat bij jezelf te ontdekken.

Iets in de vorm van “een bolletje op een stokje” heeft bij mij inderdaad een stapje voor. Een lange wiebelende stengel met een bolletje, aartje of pluimpje erop heeft meteen mijn aandacht. Zo ben ik bijvoorbeeld verzot op Sanguisorba. Het mooie fijn gekartelde blad vormt al vroeg in het voorjaar een frisgroene pol. En daaruit verschijnen dan de lange sierlijke stengels met aartjes in roze, bordeaux of wit. Alle cultivars zijn fantastisch. Zo is er Sanguisorba menziesii, die bloeit eindeloos lang, en soms twee keer, met dikke bordeauxrode aren.

Sanguisorba obtusa was mijn eerste aanwinst van de soort. Deze bloeit bij mij minder lang, maar de aren zijn oh zo mooi. Ze hangen sierlijk over en hebben lange meeldraden. De kleur is eerst knalroze en verkleurt daarna naar een lichter roze. Dan heb je Sanguisorba tenuifolia ‘Alba’, een statige hoge varieteit van wel 1.80 m hoog. Ook die aren hangen over, maar dan in het wit. Deze blijft ook eindeloos lang nieuwe aren aanvoeren. Sanguisorba officinalis ‘Pink Tanna’ is dan weer een hele vrolijke variant, met een lieflijke uitstraling. Sanguisorba minor vormt de kleinste, minst opvallende aartjes. Hij oogt daardoor wat warriger, maar de frisgroene bladtoef is een aanwinst voor de tuin.

Zo’n andere antenneplant waar ik een zwak voor heb is Allium. De grote bollen van Allium ‘Purple Sensation’ heb ik tussen het zachte wuivende gras van Stipa tenuissima gezet. Ze steken mooi boven het gras uit en het blad van de sieruien, dat al snel afsterft, wordt mooi bedekt door het vedergras. Bieslook (Allium schoenoprasum) staat er in groten getale. Ze zaaien zichzelf uit en van de bieslook kun je heerlijke pesto maken. In de late zomer volgt nog Allium tuberosum met de witte halfronde bloembolletjes.

Ook zo’n topper met fijne bloemetjes op lange stengels is Tellima grandiflora ‘Rubra’. Quasi plantvorm en bloeiwijze heeft het iets weg van Heuchera, maar hij is, onterecht, veel minder te zien in tuinen. Als de bloemstengels zich oprichten wijzen ze, als heuse antennes, allemaal één kant uit. De plant verlangt iets meer schaduw en vormt dan een mooie bladtoef, die ook in de winter deels groen blijft. Dit is echt een plant waar je het hele jaar door plezier van hebt.

In hartje zomer wordt je dan getracteerd op een spectaculair vuurwerk van antennes, hier in geel en blauwpaars. Je ziet de half uitgebloeide trommelstokjes (Allium sphaerocephalon), de staalblauwe kogeldistel (Echinops ritro), de net uitgebloeide etagegewijze bloei van Phlomis russeliana en de vrolijk gele bloemen op lange stengels van Rudbeckia nitida ‘Juligold’. En dat alles tegen een achtergrond van de helblauwe Perovskia atriplicifolia en de roodpaarse bloemetjes van Marjolein (Oregano vulgare). Ja, ik weet het zeker, de antenneplanten kunnen nog lang op mijn enthousiasme blijven rekenen.