Bij mijn laatste leesontdekking (De wilde tuin – handleiding voor lui tuinieren van Hans van Cuijlenborg) stootte ik op deze fantastische aquarel getiteld “De Grote Graszode” van Albrecht Dürer uit… jawel… 1503! Ik kon de verleiding niet weerstaan om meteen een dergelijke beeld (weliswaar bij lange na niet zo mooi) van mijn “graszode” te maken. Dit plekje onder de kriekenboom is dan ook nog eens het enige stukje tuin waar ik (met uitzondering van maaien) nooit iets aan gedaan heb. Het is dus als het ware “het meest wilde” stukje in mijn tuin.
Het boekje van Hans van Cuijlenborg is een echte eye-opener (hij is inmiddels, met nog wat andere boeken, ook toegevoegd aan mijn boekenlijst). Het behandelt een stukje geschiedenis van de opkomst van “het wilde tuinieren”, met pioniers zoals William Robinson en mensen zoals Gertrude Jekyll, Beth Chatto en Louis Le Roy (om er slechts enkelen te noemen) die voortborduurden op zijn ideeën. De aquarel van Dürer toont een wild stukje, onbegraasd grasland en niet een zode uit een onderhouden, keurig gemaaid en (on)kruidvrij gazon zoals heden ten dage nog steeds vele tuinen mee worden gevuld. En daarmee is meteen de tendens gezet voor het wilde tuinieren, de laissez-faire houding, oftewel laat de teugels vieren “omdat je het eeuwige gemaai zat wordt” zoals Wolfgang Oehme (ook een Robinsoniaan) het verwoordt.
Robinson (en zijn navolgers) streefden allen in meer of mindere mate naar het zo min mogelijk ingrijpen in de tuin, zodat de vegetatie zijn natuurlijke gang kan gaan en grotere gebieden kan koloniseren. Ook zogenaamde exoten (planten die van oorsprong hier niet vandaan komen maar wel in een vergelijkbaar klimaat gedijen, en vaak ook al generaties geleden zijn geïntroduceerd en inmiddels verwilderd) mogen daar gerust hun plek in vinden. Soortenrijkdom is iets wat nagestreefd wordt en waar de “wilde tuin” ook af en toe wat extra hulp kan gebruiken, want …en daar komen we bij de orde van de dag (en onze eigen tuin) terecht…voor je het weet wordt de tuin overheersd door slechts enkele soorten die het iets te best naar hun zin hebben en is de aantrekkelijke soortenrijkdom ver te zoeken. De tuinen die Robinson voor ogen had, hadden toch best namelijk enige omvang (lees enkele hectaren) zodat er meerdere biotopen konden ontstaan. Voor de wat kleinere tuinen, was toch meer menselijk ingrijpen nodig, om de gewenste variatie te krijgen.
Om weer even terug te komen bij de graszode… op de aquarel van Dürer vallen behoorlijk wat verschillende soorten te ontdekken. Naast de verschillende soorten gras zie je ook o.a. paardebloem, weegbree, ereprijs, duizendblad en madeliefje (zie ook adolphus.nl). In feite het eerste resultaat van het laten vieren van de teugels. Op onze breedtegraad is de climaxvegetatie (de vegetatie waar alle planten gezamenlijk naar streven als je ze ongemoeid laat) namelijk het gematigd gemengde loofbos. Dat betekent als je de vegetatie ongestoord zijn gang laat gaan, dus zonder menselijk (of dierlijk) ingrijpen, er na enkele decennia een bos zal ontstaan. Grasland is dus een resultaat van ingrijpen, bijv. door de mens middels landbouw, of door de dieren middels begrazing. Deze constatering werpt opeens een heel nieuw licht op mijn steeds terugkomende gevecht met het gras”onkruid” in mijn tuin. De natuur streeft immers altijd naar een evenwicht, de overheersing van één of enkele soorten is een verstoring van het evenwicht en dus (op de lange termijn) van voorbijgaande aard. Met het steeds verwijderen van het gras op ongewenste plekken wordt er in feite constant een halt toegeroepen aan een natuurlijk proces om het evenwicht te herstellen. Op langere termijn zou het gras uiteindelijk, plaats maken voor een gemengde kruidenvegetatie en langzamerhand overgaan tot een bos.
Nu waren er wel verschillen onder de Ronbinsonianen wat betreft de mate van menselijk ingrijpen in de wilde tuin (niet iedereen is uit op een bostuin of wil jaren lang wachten totdat er een evenwicht ontstaat). Louis Le Roy was de meest extreme als het ging om de regie los te laten. Zijn ingrijpen werd tot het absolute minimum beperkt, waarvan getuige zijn tuin en ecokathedraal in Mildam bij Heerenveen die tot bos is verworden. Velen gaven hem dan ook de kritiek dat zijn tuin uiteindelijk geen tuin meer was, maar een climaxvegetatie. Daarop kwam de geruststellende uitspraak van Le Roy dat het voortdurend zweven tussen droom en werkelijkheid een typisch kenmerk is van hartstochtelijk bezeten tuinlieden. Dankjewel wilde tuinman, er is nog hoop!